We lopen de poort uit en als we verder het kamp in lopen, zie ik dat de golfbeweging niet betekent dat het rustig wordt in het kamp, slechts dat er andere plekken zijn waar de massa naar toe lijkt te stromen. Overal waar ik kijk, zie ik mensen in de rij staan. De uiteinden van de rijen zijn vaak nog ordentelijk, maar hoe dichter het punt waarop gewacht wordt nadert, een medische post, een aanmeldbalie, een distributiepunt van eten, hoe chaotischer het wordt.
De weg loopt omhoog, buigt naar rechts. Mensen lopen af en aan, sommigen kijken naar ons en begroeten ons, anderen negeren alles om zich heen. Kinderen schieten overal tussen door. Ze lopen met ons mee, raken ons giechelend aan en maken zich dan weer uit de voeten. Ik kijk mijn ogen uit en probeer alles in me op te nemen.
(bladzijde 41/42)
Het voelt vreemd om hier te zijn. Ik realiseer me dat ik nooit zal kunnen begrijpen hoe het is, om zo wanhopig te zijn dat je alles achter je laat. Al je bezit, maar ook je familie, je vrienden, soms je eigen partner en kinderen. Om te proberen iets te grijpen, wat tegelijkertijd zo dichtbij is en toch zo onbereikbaar.
Ik sluit mijn ogen, adem diep in door mijn neus en laat mijn adem dan door mijn mond ontsnappen.
Ik kan het niet begrijpen en ik kan het niet dragen, ik kan het niet beïnvloeden en het lot niet keren. Ik kan alleen maar iets van mezelf geven, er voor een ander zijn.
(bladzijde 76)
“Petra”, zegt ze indringend. “Petra!” Haar stem schiet omhoog. Misschien wel voor het eerst vandaag, kijkt ze me recht in mijn ogen aan. Ze pakt ook mijn andere hand vast, ter hoogte van mijn pols en ze trekt me iets naar zich toe.
“Deze baby, hij is van jou. Van jou, begrijp je. Jij moet hem meenemen.”
Ze staart me indringend aan en schudt me heen en weer, als om haar woorden kracht bij te zetten. Ik schrik van haar felheid, ruk mijn handen los en sta op van het bankje. Mariam staat ook op. “Alsjeblieft Petra, alsjeblieft.” Haar felheid is overgegaan in gesnik.
Ze wil me weer vastpakken, maar halverwege haar beweging stopt ze en ze laat haar armen langs haar lichaam vallen. Voor me staat een hoopje ellende. Er lijkt niets meer over van de zelfverzekerde Mariam, die ik heb leren kennen. Ik heb het zo met haar te doen, maar ik weet me geen raad met wat ze zojuist heeft gezegd. Hoe kan ik haar baby meenemen? Ik begrijp haar wanhoop, maar ze kan dit toch niet serieus menen?
(bladzijde 97)
Wil je het boek bestellen? Ga dan naar https://doneren.christianrefugeerelief.com/product/onbegrensd/